.
Politiek heb ik vooral vragen, heel veel vragen, - het maakt
me volkomen ongeschikt voor politiek.
Een vraag waar ik telkens weer op stuit: is een werkelijk
andere politiek mogelijk? Of moeten we
ons best doen met hetgeen we hebben, een democratische rechtstaat, met
gaandeweg aanpassingen aan veranderende omstandigheden?
Er zijn zoveel ideeën, programma’s en ook pogingen geweest,
die allemaal een radicale verandering beloofden of beoogden, en wat is er van
terecht gekomen? Hoe vaak is niet de noodzaak van een revolutie gepredikt, en
wat is van die noodzakelijkheid gebleken in de praktijk, met name wanneer aan
zo’n revolutie ook daadwerkelijk uitvoering werd gegeven?
We kunnen blijven dromen van grote veranderingen, maar wat
als zij óf onhaalbaar blijken, óf desastreus?
Reeds lang leven we min of meer vreedzaam en naar
tevredenheid met een politiek systeem, de parlementaire democratie, waarin een
zekere verandering is ingebouwd. Moeten we het daar dan mee doen, ook al blijkt
datzelfde systeem nauwelijks in staat om iets te doen aan enkele grote
problemen in deze tijd, zoals de macht (en zelfverrijking) van de financiële
sector, klimaatverandering, overconsumptie en vreemdelingenhaat? Geen enkele
politieke constellatie heeft tot nu toe hierin verandering kunnen brengen. Is
een systeemverandering nodig om deze problemen effectief aan te pakken? Of is
het onzinnig om voor de bestrijding van dergelijke problemen iets te verwachten
van een verandering in politiek systeem?
Menselijke conditie.
Ik wil het opnemen voor hetgeen ons tot andere wezens maakt dan dieren: onze
denktaligheid, of met een ander woord: rede. Immers, wat hangt niet allemaal af
van kunnen-denken-en-spreken? Wat in ons leven wordt er niet door mogelijk gemaakt? Zelfs woordeloos genieten
staat niet los van denktaligheid.
Wanneer ik iets meedeel aan een ander of van hem iets
verneem, ga ik gemakkelijk voorbij aan het gegeven dat we in staat zijn elkaar iets mee te delen, en wel met woorden,
denkend. Zodra iemand iets zegt, is de mogelijkheid van het zeggen inbegrepen:
wat impliceert deze vanzelfsprekendheid? Wat voor appèl gaat ervan uit, niet
alleen van de ontmoeting, maar ook van het aangesproken worden met vragen en
ideeën, in gesproken en geschreven tekst?
Woorden werken, - althans, dat zouden ze kunnen. Zij roepen
een wereld in leven, - een wereld die van vitaal belang is voor een menswaardig
bestaan.
In het alledaagse spreken verbergen zich ons talig-zijn en
het verstand dat er gebruik maakt, als mogelijkheidsvoorwaarde voor
menselijkheid. Dagelijks worden we zozeer overspoeld met tekst, dat woorden niet
meer lijken dan ‘mind bubbles’: ze vervliegen, en blijven zonder enig belang of
uitwerking. Maar is dat niet een hyperinflatie van iets dat ons tot mensen
maakt: onze rede?
Is het niet zaak om onze denktaligheid te behandelen als een
kostbare schat? Als ware het een ruwe diamant waarmee we geboren worden. De
kunst van spreken en denken (en dus van filosofie) zou erop gericht moeten zijn
deze diamant te slijpen. Wellicht gebeurt dat het beste in samen denken en spreken, om aldus diamanten aan elkaar te slijpen
en te polijsten. Om ze te laten flonkeren en schitteren!
Waarom zou ik me inlaten met kritiek op Kant, w.b. zijn
stellingname inzake kennis over het bovenzintuiglijke? Wel, als het gaat om de
vraag hoe te leven vanuit een diepe acceptatie van het leven, dan is uiteraard
van belang om duidelijk te krijgen wat allemaal tot ‘leven’ hoort en wat niet.
Is het terecht om het bovenzintuiglijke dan buiten te sluiten?
Is religie mogelijk zonder dat zij tot godsdienst wordt?
Wellicht. Het minste dat nodig is, is het onderscheiden van beide. ‘Religie’ en
‘godsdienst’ zijn niet hetzelfde, - al zal men in het Engels, in het Frans of
in een andere Romaanse taal zo’n onderscheid nauwelijks kunnen maken, aangezien
men er slechts één woord voor heeft. Zoals het woord al zegt, wordt in een
godsdienst uitgegaan van het bestaan van een god, of goden, en van het dienen
van zo’n god. In het woord ‘religie’ zit niets dat verwijst naar een god, noch
naar dienen. Religie staat voor verbinden of herverbinden. Waarmee? Dat zou een
bovenzintuiglijke realiteit kunnen zijn, maar dat hoeft niet. Het is de reden
waarom Boeddhisme wel een religie genoemd kan worden, maar geen godsdienst.
Goden spelen in het Boeddhisme namelijk geen of nauwelijks een rol van
betekenis.
Welke mogelijkheden biedt het maken van dit onderscheiden
tussen ‘religie’ en ‘godsdienst’? Biedt het wellicht een uitweg uit het
befaamde ‘kind-met-badwater’ verhaal, wat betreft religie? Er zijn tal van
mensen, zeker in het zich seculariserende Europa, die de godsdienst waarin ze
zijn opgevoed achter zich hebben gelaten, maar last blijven houden van vragen,
behoeften en verlangens die men als ‘religieus’ zou kunnen aanmerken. Door
‘godsdienst’ en ‘religie’ uit elkaar te halen, ontstaat er ruimte om toch iets
te doen met religieuze vragen etc, zonder terug te moeten vallen in een
godsdienstig verhaal.
Is een tweede Spiltijd mogelijk? Zo ja, hoe kan zij dan
worden bevorderd? Zo nee, waarom niet?
Is er een reden waarom ik me wel met de vraag naar het bovenzinlijke zou bezighouden?
Ik constateer dat het bovenzinlijke non-existent is in mijn aandacht. Alleen
wanneer anderen me het thema opdringen, denk ik eraan, en wel als irrelevant.
Om te leven heb ik het niet nodig, ook niet om een zinvol leven te leiden. In
mijn existentiële vragen speelt de kwestie geen rol. Evenmin heb ik het gevoel
dat ik iets negeer, afweer of buiten de deur hou door mij niet met de vraag
naar het bovenzinlijke bezig te houden. Het is simpelweg een non-issue. Wanneer
iemand praat in termen van het bovenzinlijke krijg ik nooit het gevoel dat hij
of zij het heeft over het bovenzinlijke. Alle verwijzingen ernaar en alle
verhalen erover zijn wat mij betreft zo evident terug te voeren op menselijke vragen, behoeften en verlangens, van iemand in het
hier en nu, dat er niets overblijft voor een andere dan onze werkelijkheid. En
wat dit laatste betreft: onze werkelijkheid is dermate rijk en complex, zij is in mijn beleving, voor mijn bewustzijn en voor mijn zinvragen meer dan voldoende.
Waar ik mij aan stoor is niet aan mensen met een
godsdienstige overtuiging, maar aan mensen met een bekrompen visie, en beide
vallen niet per se samen, - al zijn er voorbeelden waarin ze op een
verschrikkelijke manier samen gaan. Zo las ik in een artikel van Mona Eltahawy
het verhaal (ook te vinden in een rapport van Amnesty International) over een
brand in een school in Mekka in 2005, waarbij vijftien meisjes omkwamen. ‘De
‘zedenpolitie’ had hen verboden het brandende gebouw te ontvluchten – en
brandweerlieden ervan weerhouden hen te redden – omdat de meisjes geen
hoofddoekjes en sluiers droegen, die verplicht zijn in de openbaarheid.’ Het is
stomweg niet te geloven dat mensen tot iets dergelijks in staat zijn. Het beeld
van deze gebeurtenis heeft me dagenlang achtervolgd. Telkens als ik eraan denk,
vraag ik me af hoe het kan dat overtuigingen zo sterk kunnen zijn dat ze leiden
tot dergelijke taferelen. Hoe is het mogelijk dat je je naasten zoiets
gruwelijks aandoet? Hoe kun je, gedreven door een overtuiging, medemensen de
weg blokkeren om zich te redden uit een vlammenzee?
Wat is cultureel-filosofisch het belang van het doordenken
van de mogelijkheid van een 2de Spiltijd? Om een andere toekomst
denkbaar te maken, in zoverre zij zich latent reeds aandient of reeds bezig is
zich te verwerkelijken, en om, door het denkbaar maken van het concept, bij te
dragen aan de realisering ervan, of minstens om het te onderzoeken op
haalbaarheid dan wel wenselijkheid.
Mededogen. Er bestaat
een hardnekkig cliché dat er mensen zijn (en volgens sommigen zijn het er zelfs
vele) die nooit nadenken, over
zichzelf of het leven. En meestal worden die mensen aangeduid met ‘zij’. Ik ben
ze nog nooit tegengekomen, en ik geloof evenmin dat ze bestaan, maar ik kan me
vergissen. Ik daag dan ook iedereen uit om eens met zo’n exemplaar van het onnadenkende
soort langs te komen. Graag heb ik dan een gesprek met hem of haar, - althans,
ik neem aan dat die persoon nog wel kan praten, anders wordt het lastig. In
mijn ervaring denkt iedereen wel
eens na over zichzelf of het leven, ook al gebeurt dat niet altijd op mijn
manier, in mijn termen of op andere momenten dan dat ik het zou doen, maar ze
denken wel na. Sommigen spreken ‘voetbals’, anderen bezigen religieuze taal.
Sommigen spreken over zichzelf via tv-series die ze hebben gezien, anderen doen
het door anderen te bespreken. Sommigen tobben zonder zich uit te spreken tegen
anderen, anderen doen het door een roman te lezen. En zo zijn er nog veel meer
manieren om over levenskwesties na te denken. Maar mocht iemand werkelijk een
mens kennen die nooit nadenkt over zichzelf of het leven, dan maak ik graag
kennis.
(Ik heb sowieso een enorme hekel aan ‘zij’-verhalen, over
mensen van wie men wel van alles meent te weten, maar die niemand persoonlijk
kent. Nog weerzinwekkender zijn de ‘wij’-verhalen waar de spreker evenwel zelf
niet bij hoort. Maar over niet-nadenkende mensen heb ik nog nooit iemand in de
‘wij’-vorm horen spreken.)
Als mens ontkomen we niet aan subjectiviteit: aan de vorming
van onszelf tot een mens die we de titel ‘mens’ waardig achten, - een kwestie
die definiërend is voor filosofie, wat mij betreft. Die subjectiviteit toont
zich in een zorg voor het zelf enerzijds en in een zorg voor een levenswijze
anderzijds.
De vorm die subjectiviteit aanneemt is niet noodzakelijk (in de zin dat zij niet anders kan zijn dan zij nu
is), noch is zij vast (in de zin
dat zijn niet verandert gedurende iemands leven).
Ik twijfel aan de wenselijkheid van de subjectiviteit zoals
we die kennen van filosofen uit de Oudheid, van geloofsgeleerden uit de
Middeleeuwen en van tal van subjectontwikkelaars uit de Moderne tijd, - een
zeer divers gezelschap. Wat voor zelfopvatting of ziel werd door hen in het leven
geroepen? Hoe levenliefhebbend en vitaal was de levenswijze die ermee
samenhing? Zelden heb ik het gevoel dat ik zou willen leven zoals zij deden of voorstonden.
Wat zegt dat?
Criterium is wellicht: Zal een subjectiviteit uit deze
historische verzameling mij in staat stellen om mij thuis te voelen in de
huidige wereld? Of is een ander soort subjectiviteit nodig?
Om dit te onderzoeken wil ik de vraag naar subjectiviteit
nogmaals stellen; wellicht helpt het om een aantal vanzelfsprekendheden in de
vroegere voorstellen te demonteren die een hedendaags zoekende in de greep
kunnen houden of blokkeren.
Ten behoeve van wat voor levenswijze, zou ik wat voor zorg
voor het zelf moeten ontwikkelen? En wat dit laatste betreft: welk onderdeel,
aspect of vermogen van het zelf zou ik dan moeten cultiveren? Welke concepten
zijn daarvoor nodig? En welke oefeningen?
In het verlengde hiervan, ter ondersteuning: wat voor
metafysica zou ontwikkeld moeten worden, met het oog op het ‘object’ van de
zorg voor het zelf?
En welke ethiek en politieke filosofie zou ontwikkeld moeten
worden, met het oog op de gewenste levensvorm, als naaste of als burger?
(Met andere woorden: zowel bij metafysica als bij ethiek en
politieke filosofie zijn er eerste vragen, namelijk: welke zorg voor het zelf
is ermee gediend, met het oog op welke levenswijze?)
Op zoek naar een subjectiviteit die mij past en die mij
thuis doet voelen in de wereld waarin ik leef.
Minimale ingrediënten:
.1) Ik wil leven vanuit een diepe acceptatie van het leven.
Geen levensontkenning dus, laat staan levensverachting.
.2) Ik wil openstaan voor de rijkdom en verscheidenheid van
het leven, van mensen, in cultuur, in leef- en denkwijzen, - zonder er aan
onder door te gaan.
.3) Ik wil mij in de wereld manifesteren als co-creator,
temidden van het spel van creativiteit en veranderlijkheid dat ‘leven’ heet.
Nodig:
Om acceptatie en openstaan te cultiveren lijkt het nodig om
een onderscheidingsvermogen te ontwikkelen (om niet in het amorf vele te
verzanden/ om niet in de onmacht van het amorf vele te verzanden), om een
leegte in mijzelf te cultiveren (om niet bezet te raken door identificaties) en
om mededogen te ontwikkelen.
Voor het eerste, onderscheidingsvermogen, is het ontwikkelen
van kritische zin behulpzaam, evenals een zin voor perspectieven.
Voor het tweede, leegte, is het beoefenen van meditatieve
praktijken behulpzaam.
Het derde, mededogen, opent zich in een zorgende en
liefhebbende relatie met anderen, zelfs al is het maar één persoon.
Op basis hiervan, en in het besef van de veranderlijkheid
van alles, zal ik creativiteit in mijn leven uitnodigen, - ter viering van het
leven in creativiteit!
Bij al deze opmerkingen kan ik zeggen dat ik veel geleerd
heb van Nietzsche, Foucault, Boeddhisme, Socrates, Aristoteles, Kant, Spinoza,
Taoïsme etc, maar wat voor zin heeft dat? Ik zal de laatste zijn om te beweren
dat ik alles wat ik denk zelf heb bedacht. Uiteraard heb ik zeer veel van
anderen geleerd, en ik raad iedereen aan hetzelfde te doen, maar moet ik ook
blijven denken in verwijzing naar wat ik van anderen heb geleerd? Gaat het
uiteindelijk niet om hetgeen ik zelf voor mijn rekening neem en wat ik ermee
doe in mijn leven?
Wat is de subjectiviteit die Kant aan de moderne mens
voorstelt? Zij betreft een rationeel subject dat vertrouwen stelt in de eigen
rede, dat zelfwetgevend in staat is het eigen leven vorm te geven, zowel
ethisch als politiek, en dat kennis kan ontwikkelen waarmee het greep krijgt op
de eigen werkelijkheid. Kant zuivert daartoe het redegebruik van excessen, door
de rede te definiëren langs grenzen van eigenmachtigheid: wanneer ik er als
redelijk denkend wezen geen greep meer op heb, valt het buiten de rationaliteit
die Kant bepalend wil laten zijn voor het subject. Valt met een dergelijke
subjectiviteit te leven?
.