Tuesday, May 29, 2012

Week 22

.




Decentrering van het subject. Cruciaal: mijzelf niet als begin- en eindpunt van zingeving zien. Nodig: egogecentreerde subjectiviteit openbreken, door open te staan voor in-betrekking-leven. In betrekking levend tot de ander en het andere kan ik mijn bewustzijn en denken een pool laten zijn en tot hun recht laten komen.


Filosofen in de praktijk worden ofwel mentale technici in dienst van de heersende orde, door denken en gespreksvoering effectiever te maken ten behoeve van arbeid en rationaliteit, ofwel zij worden wijsgeren die voor zichzelf en met anderen het bestaan onderzoeken op waarheid en levensbetekenis. Is een combinatie mogelijk?


Alleen om een goede reden valt seksualiteit uit het persoonlijke leven te bannen. Maar bestaat er wel zo’n reden?


Tot de natuur heb ik in eerste instantie erotisch toegang, vanuit het bewustzijn van mijn geseksueerde lijf.


Ben niet uit op iets buitengewoons; ik wil slechts mijn potentieel als mens voluit leven, en dat is inclusief wereld.


De belangrijkste blinde vlek die levenskunst bedreigt in geloofwaardigheid is het thema rechtvaardigheid. Zonder aandacht voor de politieke dimensie wordt levenskunst een preoccupatie met persoonlijk welzijn die haar eigen mogelijkheidsvoorwaarde niet door heeft. Zoals apen in de dierentuin die het prima naar hun zin kunnen hebben zonder te beseffen wat voor systeem hen in leven houdt en verantwoordelijk is voor zorg, levenstandaard en verhoudingen met andere dieren, - kortom: de eigen levenssetting.






.

Tuesday, May 22, 2012

Week 21

.




Wanneer je wilt leven vanuit een diepe acceptatie van het leven, kun je dan nog wel spreken van het ‘ware’ leven of van ‘werkelijk’ leven? Immers, alles is dan toch onderdeel van het leven?


Cultivering laat ook iets buiten beschouwing, - hetgeen resulteert in een domein van exces: wat ermee te doen?


Is de mens basaal goed? Hij is mogelijkheid. Wel zijn van belang: structuren, opvoeding en andere gewoontevormingen (ook in denken), - om onnodig veel rottigheid en ellende te voorkomen.


Waarmee accommodeer ik mijn teveel aan bewustzijn, mijn hongerige geest?


Ik kan willen dat mensen anders zouden zijn dan ze zijn, maar wat heeft het voor zin? Ze zullen nooit kunnen noch willen voldoen aan mijn wensen, en andersom geldt hetzelfde.


‘God’ staat voor het exces aan bewustzijn waarmee mensen ter wereld komen, met vragen, behoeften en verlangens die openstaan en geadresseerd willen worden, - een exces dat erom vraagt geïntegreerd te worden in het geheel van het individuele organisme. Zolang dat niet het geval is, blijft er reden voor een vlucht in het bovenzinnelijke, - in feite is het geen vlucht: ongeïntegreerd is het exces reeds bovenzinnelijk, in zoverre het (nog) geen plek heeft in het organisme.


Niet het vreemde is het probleem van deze tijd, maar het teveel.


Deze notities zijn als stukjes van een te grote en alsmaar veranderende puzzel, op zoek naar een geheel.


Valkuil van het denken: dat het zichzelf genoeg probeert te zijn.


De moed tot waarheid. Belangrijkste motor voor persoonlijke ontwikkeling: gehoor geven aan de signalen die mijn organisme geeft, in de gedaante van vreugde en enthousiasme enerzijds en in de gedaante van onvrede en vertwijfeling anderzijds. Ruimte geven; er nieuwsgierig naar zijn; onderzoeken, - ook als het onbehagen betreft. Al is niet onmiddellijk duidelijk wat deze signalen te betekenen hebben, zij weten meer dan ik denk.







.

Monday, May 14, 2012

Week 20

.




Wat nodig is om een seculiere spiritualiteit tot een vitale en cultuurbrede optie te maken is reframing: spiritualiteit uit het (a)theïsme-debat halen, met een duiding van relevante ervaringen die op zichzelf staat, zonder referentie naar niet-seculiere Grote Verhalen.


Hoe geen aandacht te besteden aan een non-issue, als seculier. Waarom je nog druk maken over het al dan niet bestaan van een god, wanneer je uitgaat van een werkelijkheid die zichzelf genoeg is? Niemand maakt zich nog druk over de vraag of Zeus of Jupiter bestaat, waarom zouden we ons dan nog wel druk maken over andere bewoners van de hemelse Olympus: Jahweh, of hoe hij ook mag heten in concurrerende, dan wel verwante godsdiensten. Niet het vermeende bestaan van een bovennatuurlijke instantie zou de vraag moeten zijn, maar: wat is méér nodig dan seculier zijn? (En ‘seculier’ vat ik dan op als: georiënteerd op het leven dat we (ook) kennen met onze zintuigen en dat tijdelijk is.) Wanneer een gebrek of gemis kan worden aangetoond, praten we verder over de mogelijkheid van iets anders dan een leven dat de aarde trouw wil blijven.


De naïviteit van tal van levensbeschouwingen, inclusief het Boeddhisme: menen dat we als mens een beroep kunnen doen op hoe de werkelijkheid werkelijk is, een soort ongeconditioneerde waarheid. Als er iets is dat de moderne filosofie heeft geleerd, dan is het dat onze wereldervaring altijd theoriegeladen is; het is onmogelijk om iets te ervaren zonder het te duiden. (Ook menen dat je niet duidt is een duiding, - klinkt flauw, maar toch.) Alleen al het woorden geven aan een belevenis, aan iets dat we meemaken, aan iets dat we waarnemen of genieten, is een duiding. Wat wel mogelijk is: een duiding volkomen vanzelfsprekend achten, - en waarom ook niet? Het zegt simpelweg dat er dan sprake is van een ongedachte. We leven met een ongedachte in zoverre een aspect of een dimensie van ons duidingskader vanzelfsprekend blijft, oftewel: zich onttrekt aan onze aandacht, en onder de radar van bewustzijn blijft, - en nogmaals, waarom ook niet? Maar dat betekent nog niet dat er geen sprake van is. En met gevolgen, met name voor het elkaar verstaan en de mate van gastvrijheid die aan andersdenkenden wordt geboden.


Iets is altijd iets-voor-ons, en dit ‘voor-ons’ is niet eenduidig, maar kan anders zijn. Wat iets-op-zichzelf is, valt niet te zeggen, omdat het dan onmiddellijk iets-voor-ons wordt. Het beseffen van deze ambivalentie, tussen iets-op-zich en iets-voor-ons, is de geboortegrond van menselijke vrijheid.


Het behoort tot de mogelijkheid van het menselijk bewustzijn om het eigen functioneren (van het bewustzijn) bij zichzelf in rekening te brengen (als een systeem dat zichzelf doorheeft, van binnenuit), en af te zetten tegen niet-bewustzijn, ook al kunnen we niet voorbij die grens komen. (Zoals we ook weten dat er wezens zijn die geen menselijke taal bezigen, zoals planten, al weten we niet hoe het is om zonder zo’n taal te leven.)







.

Monday, May 7, 2012

Week 19

.



Politiek heb ik vooral vragen, heel veel vragen, - het maakt me volkomen ongeschikt voor politiek.
Een vraag waar ik telkens weer op stuit: is een werkelijk andere politiek mogelijk? Of moeten we ons best doen met hetgeen we hebben, een democratische rechtstaat, met gaandeweg aanpassingen aan veranderende omstandigheden?
Er zijn zoveel ideeën, programma’s en ook pogingen geweest, die allemaal een radicale verandering beloofden of beoogden, en wat is er van terecht gekomen? Hoe vaak is niet de noodzaak van een revolutie gepredikt, en wat is van die noodzakelijkheid gebleken in de praktijk, met name wanneer aan zo’n revolutie ook daadwerkelijk uitvoering werd gegeven?
We kunnen blijven dromen van grote veranderingen, maar wat als zij óf onhaalbaar blijken, óf desastreus?
Reeds lang leven we min of meer vreedzaam en naar tevredenheid met een politiek systeem, de parlementaire democratie, waarin een zekere verandering is ingebouwd. Moeten we het daar dan mee doen, ook al blijkt datzelfde systeem nauwelijks in staat om iets te doen aan enkele grote problemen in deze tijd, zoals de macht (en zelfverrijking) van de financiële sector, klimaatverandering, overconsumptie en vreemdelingenhaat? Geen enkele politieke constellatie heeft tot nu toe hierin verandering kunnen brengen. Is een systeemverandering nodig om deze problemen effectief aan te pakken? Of is het onzinnig om voor de bestrijding van dergelijke problemen iets te verwachten van een verandering in politiek systeem?


Menselijke conditie. Ik wil het opnemen voor hetgeen ons tot andere wezens maakt dan dieren: onze denktaligheid, of met een ander woord: rede. Immers, wat hangt niet allemaal af van kunnen-denken-en-spreken? Wat in ons leven wordt er niet door mogelijk gemaakt? Zelfs woordeloos genieten staat niet los van denktaligheid.
Wanneer ik iets meedeel aan een ander of van hem iets verneem, ga ik gemakkelijk voorbij aan het gegeven dat we in staat zijn elkaar iets mee te delen, en wel met woorden, denkend. Zodra iemand iets zegt, is de mogelijkheid van het zeggen inbegrepen: wat impliceert deze vanzelfsprekendheid? Wat voor appèl gaat ervan uit, niet alleen van de ontmoeting, maar ook van het aangesproken worden met vragen en ideeën, in gesproken en geschreven tekst?
Woorden werken, - althans, dat zouden ze kunnen. Zij roepen een wereld in leven, - een wereld die van vitaal belang is voor een menswaardig bestaan.
In het alledaagse spreken verbergen zich ons talig-zijn en het verstand dat er gebruik maakt, als mogelijkheidsvoorwaarde voor menselijkheid. Dagelijks worden we zozeer overspoeld met tekst, dat woorden niet meer lijken dan ‘mind bubbles’: ze vervliegen, en blijven zonder enig belang of uitwerking. Maar is dat niet een hyperinflatie van iets dat ons tot mensen maakt: onze rede?
Is het niet zaak om onze denktaligheid te behandelen als een kostbare schat? Als ware het een ruwe diamant waarmee we geboren worden. De kunst van spreken en denken (en dus van filosofie) zou erop gericht moeten zijn deze diamant te slijpen. Wellicht gebeurt dat het beste in samen denken en spreken, om aldus diamanten aan elkaar te slijpen en te polijsten. Om ze te laten flonkeren en schitteren!


Waarom zou ik me inlaten met kritiek op Kant, w.b. zijn stellingname inzake kennis over het bovenzintuiglijke? Wel, als het gaat om de vraag hoe te leven vanuit een diepe acceptatie van het leven, dan is uiteraard van belang om duidelijk te krijgen wat allemaal tot ‘leven’ hoort en wat niet. Is het terecht om het bovenzintuiglijke dan buiten te sluiten?


Is religie mogelijk zonder dat zij tot godsdienst wordt? Wellicht. Het minste dat nodig is, is het onderscheiden van beide. ‘Religie’ en ‘godsdienst’ zijn niet hetzelfde, - al zal men in het Engels, in het Frans of in een andere Romaanse taal zo’n onderscheid nauwelijks kunnen maken, aangezien men er slechts één woord voor heeft. Zoals het woord al zegt, wordt in een godsdienst uitgegaan van het bestaan van een god, of goden, en van het dienen van zo’n god. In het woord ‘religie’ zit niets dat verwijst naar een god, noch naar dienen. Religie staat voor verbinden of herverbinden. Waarmee? Dat zou een bovenzintuiglijke realiteit kunnen zijn, maar dat hoeft niet. Het is de reden waarom Boeddhisme wel een religie genoemd kan worden, maar geen godsdienst. Goden spelen in het Boeddhisme namelijk geen of nauwelijks een rol van betekenis.
Welke mogelijkheden biedt het maken van dit onderscheiden tussen ‘religie’ en ‘godsdienst’? Biedt het wellicht een uitweg uit het befaamde ‘kind-met-badwater’ verhaal, wat betreft religie? Er zijn tal van mensen, zeker in het zich seculariserende Europa, die de godsdienst waarin ze zijn opgevoed achter zich hebben gelaten, maar last blijven houden van vragen, behoeften en verlangens die men als ‘religieus’ zou kunnen aanmerken. Door ‘godsdienst’ en ‘religie’ uit elkaar te halen, ontstaat er ruimte om toch iets te doen met religieuze vragen etc, zonder terug te moeten vallen in een godsdienstig verhaal.


Is een tweede Spiltijd mogelijk? Zo ja, hoe kan zij dan worden bevorderd? Zo nee, waarom niet?


Is er een reden waarom ik me wel met de vraag naar het bovenzinlijke zou bezighouden? Ik constateer dat het bovenzinlijke non-existent is in mijn aandacht. Alleen wanneer anderen me het thema opdringen, denk ik eraan, en wel als irrelevant. Om te leven heb ik het niet nodig, ook niet om een zinvol leven te leiden. In mijn existentiële vragen speelt de kwestie geen rol. Evenmin heb ik het gevoel dat ik iets negeer, afweer of buiten de deur hou door mij niet met de vraag naar het bovenzinlijke bezig te houden. Het is simpelweg een non-issue. Wanneer iemand praat in termen van het bovenzinlijke krijg ik nooit het gevoel dat hij of zij het heeft over het bovenzinlijke. Alle verwijzingen ernaar en alle verhalen erover zijn wat mij betreft zo evident terug te voeren op menselijke vragen, behoeften en verlangens, van iemand in het hier en nu, dat er niets overblijft voor een andere dan onze werkelijkheid. En wat dit laatste betreft: onze werkelijkheid is dermate rijk en complex, zij is in mijn beleving, voor mijn bewustzijn en voor mijn zinvragen meer dan voldoende.



Waar ik mij aan stoor is niet aan mensen met een godsdienstige overtuiging, maar aan mensen met een bekrompen visie, en beide vallen niet per se samen, - al zijn er voorbeelden waarin ze op een verschrikkelijke manier samen gaan. Zo las ik in een artikel van Mona Eltahawy het verhaal (ook te vinden in een rapport van Amnesty International) over een brand in een school in Mekka in 2005, waarbij vijftien meisjes omkwamen. ‘De ‘zedenpolitie’ had hen verboden het brandende gebouw te ontvluchten – en brandweerlieden ervan weerhouden hen te redden – omdat de meisjes geen hoofddoekjes en sluiers droegen, die verplicht zijn in de openbaarheid.’ Het is stomweg niet te geloven dat mensen tot iets dergelijks in staat zijn. Het beeld van deze gebeurtenis heeft me dagenlang achtervolgd. Telkens als ik eraan denk, vraag ik me af hoe het kan dat overtuigingen zo sterk kunnen zijn dat ze leiden tot dergelijke taferelen. Hoe is het mogelijk dat je je naasten zoiets gruwelijks aandoet? Hoe kun je, gedreven door een overtuiging, medemensen de weg blokkeren om zich te redden uit een vlammenzee?


Wat is cultureel-filosofisch het belang van het doordenken van de mogelijkheid van een 2de Spiltijd? Om een andere toekomst denkbaar te maken, in zoverre zij zich latent reeds aandient of reeds bezig is zich te verwerkelijken, en om, door het denkbaar maken van het concept, bij te dragen aan de realisering ervan, of minstens om het te onderzoeken op haalbaarheid dan wel wenselijkheid.


Mededogen. Er bestaat een hardnekkig cliché dat er mensen zijn (en volgens sommigen zijn het er zelfs vele) die nooit nadenken, over zichzelf of het leven. En meestal worden die mensen aangeduid met ‘zij’. Ik ben ze nog nooit tegengekomen, en ik geloof evenmin dat ze bestaan, maar ik kan me vergissen. Ik daag dan ook iedereen uit om eens met zo’n exemplaar van het onnadenkende soort langs te komen. Graag heb ik dan een gesprek met hem of haar, - althans, ik neem aan dat die persoon nog wel kan praten, anders wordt het lastig. In mijn ervaring denkt iedereen wel eens na over zichzelf of het leven, ook al gebeurt dat niet altijd op mijn manier, in mijn termen of op andere momenten dan dat ik het zou doen, maar ze denken wel na. Sommigen spreken ‘voetbals’, anderen bezigen religieuze taal. Sommigen spreken over zichzelf via tv-series die ze hebben gezien, anderen doen het door anderen te bespreken. Sommigen tobben zonder zich uit te spreken tegen anderen, anderen doen het door een roman te lezen. En zo zijn er nog veel meer manieren om over levenskwesties na te denken. Maar mocht iemand werkelijk een mens kennen die nooit nadenkt over zichzelf of het leven, dan maak ik graag kennis.
(Ik heb sowieso een enorme hekel aan ‘zij’-verhalen, over mensen van wie men wel van alles meent te weten, maar die niemand persoonlijk kent. Nog weerzinwekkender zijn de ‘wij’-verhalen waar de spreker evenwel zelf niet bij hoort. Maar over niet-nadenkende mensen heb ik nog nooit iemand in de ‘wij’-vorm horen spreken.)


Als mens ontkomen we niet aan subjectiviteit: aan de vorming van onszelf tot een mens die we de titel ‘mens’ waardig achten, - een kwestie die definiërend is voor filosofie, wat mij betreft. Die subjectiviteit toont zich in een zorg voor het zelf enerzijds en in een zorg voor een levenswijze anderzijds.
De vorm die subjectiviteit aanneemt is niet noodzakelijk (in de zin dat zij niet anders kan zijn dan zij nu is), noch is zij vast (in de zin dat zijn niet verandert gedurende iemands leven).
Ik twijfel aan de wenselijkheid van de subjectiviteit zoals we die kennen van filosofen uit de Oudheid, van geloofsgeleerden uit de Middeleeuwen en van tal van subjectontwikkelaars uit de Moderne tijd, - een zeer divers gezelschap. Wat voor zelfopvatting of ziel werd door hen in het leven geroepen? Hoe levenliefhebbend en vitaal was de levenswijze die ermee samenhing? Zelden heb ik het gevoel dat ik zou willen leven zoals zij deden of voorstonden. Wat zegt dat?
Criterium is wellicht: Zal een subjectiviteit uit deze historische verzameling mij in staat stellen om mij thuis te voelen in de huidige wereld? Of is een ander soort subjectiviteit nodig?
Om dit te onderzoeken wil ik de vraag naar subjectiviteit nogmaals stellen; wellicht helpt het om een aantal vanzelfsprekendheden in de vroegere voorstellen te demonteren die een hedendaags zoekende in de greep kunnen houden of blokkeren.
Ten behoeve van wat voor levenswijze, zou ik wat voor zorg voor het zelf moeten ontwikkelen? En wat dit laatste betreft: welk onderdeel, aspect of vermogen van het zelf zou ik dan moeten cultiveren? Welke concepten zijn daarvoor nodig? En welke oefeningen?
In het verlengde hiervan, ter ondersteuning: wat voor metafysica zou ontwikkeld moeten worden, met het oog op het ‘object’ van de zorg voor het zelf?
En welke ethiek en politieke filosofie zou ontwikkeld moeten worden, met het oog op de gewenste levensvorm, als naaste of als burger?
(Met andere woorden: zowel bij metafysica als bij ethiek en politieke filosofie zijn er eerste vragen, namelijk: welke zorg voor het zelf is ermee gediend, met het oog op welke levenswijze?)


Op zoek naar een subjectiviteit die mij past en die mij thuis doet voelen in de wereld waarin ik leef.
Minimale ingrediënten:
.1) Ik wil leven vanuit een diepe acceptatie van het leven. Geen levensontkenning dus, laat staan levensverachting.
.2) Ik wil openstaan voor de rijkdom en verscheidenheid van het leven, van mensen, in cultuur, in leef- en denkwijzen, - zonder er aan onder door te gaan.
.3) Ik wil mij in de wereld manifesteren als co-creator, temidden van het spel van creativiteit en veranderlijkheid dat ‘leven’ heet.
Nodig:
Om acceptatie en openstaan te cultiveren lijkt het nodig om een onderscheidingsvermogen te ontwikkelen (om niet in het amorf vele te verzanden/ om niet in de onmacht van het amorf vele te verzanden), om een leegte in mijzelf te cultiveren (om niet bezet te raken door identificaties) en om mededogen te ontwikkelen.
Voor het eerste, onderscheidingsvermogen, is het ontwikkelen van kritische zin behulpzaam, evenals een zin voor perspectieven.
Voor het tweede, leegte, is het beoefenen van meditatieve praktijken behulpzaam.
Het derde, mededogen, opent zich in een zorgende en liefhebbende relatie met anderen, zelfs al is het maar één persoon.
Op basis hiervan, en in het besef van de veranderlijkheid van alles, zal ik creativiteit in mijn leven uitnodigen, - ter viering van het leven in creativiteit!


Bij al deze opmerkingen kan ik zeggen dat ik veel geleerd heb van Nietzsche, Foucault, Boeddhisme, Socrates, Aristoteles, Kant, Spinoza, Taoïsme etc, maar wat voor zin heeft dat? Ik zal de laatste zijn om te beweren dat ik alles wat ik denk zelf heb bedacht. Uiteraard heb ik zeer veel van anderen geleerd, en ik raad iedereen aan hetzelfde te doen, maar moet ik ook blijven denken in verwijzing naar wat ik van anderen heb geleerd? Gaat het uiteindelijk niet om hetgeen ik zelf voor mijn rekening neem en wat ik ermee doe in mijn leven?


Wat is de subjectiviteit die Kant aan de moderne mens voorstelt? Zij betreft een rationeel subject dat vertrouwen stelt in de eigen rede, dat zelfwetgevend in staat is het eigen leven vorm te geven, zowel ethisch als politiek, en dat kennis kan ontwikkelen waarmee het greep krijgt op de eigen werkelijkheid. Kant zuivert daartoe het redegebruik van excessen, door de rede te definiëren langs grenzen van eigenmachtigheid: wanneer ik er als redelijk denkend wezen geen greep meer op heb, valt het buiten de rationaliteit die Kant bepalend wil laten zijn voor het subject. Valt met een dergelijke subjectiviteit te leven?





.